Een vordering tot afgifte van stukken vereist een nauwkeurige onderbouwing.

Regelmatig staat een procespartij voor de (on)mogelijkheid om zijn stellingen met bewijsstukken te onderbouwen. Daarbij kan het voorkomen dat hij weet dat de wederpartij bepaalde documenten in zijn bezit heeft die van belang zijn voor deze onderbouwing, maar dat hij deze stukken zelf niet in zijn bezit heeft. In dat geval kan een vordering worden ingesteld tot afgifte van die stukken op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de zogeheten ‘exhibitieplicht’. Bij toewijzing van deze vordering dient te zijn voldaan aan drie vereisten:

(i)                 de eiser moet een rechtmatig belang bij zijn vordering hebben;

(ii)               het moet gaan om met name genoemde stukken; en

(iii)             het dient kort gezegd te gaan om stukken waarbij de eiser partij is.

De rechtbank Arnhem heeft recent een vonnis gewezen over deze exhibitieplicht. In deze zaak werd een vordering tot afgifte van stukken ingesteld door Rabobank. Rabobank was aansprakelijk gesteld voor schade en wilde in het kader van de bewijslevering beschikken over bepaalde documenten. Zij vorderde afgifte van ‘nadere stukken’ over een ‘vermeende afspraak of een overeenkomst’. De rechter wijst de vordering echter af, omdat Rabobank haar rechtmatig belang bij de vordering onvoldoende onderbouwt door alleen te stellen dat de stukken voor haar van groot belang zijn (punt i). Hiernaast vindt de rechtbank dat de vordering te ruim is geformuleerd door de gevraagde stukken niet nader te omschrijven (punt ii).

Een nauwkeurige en concrete onderbouwing van een vordering tot afgifte van bepaalde stukken is dus vereist. Dit lijkt evident en dat is het ook, maar het gaat toch regelmatig mis in procedures bij de rechter. De uitspraak van de rechtbank Arnhem laat eens te meer zien dat de drie vereisten bij een vordering op grond van de exhibitieplicht nauwkeurig moeten worden nagelopen.

 

Vragen?

Voor vragen neemt u gerust contact op met: Joop Deveer.