
In december 2020 is de Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV in werking getreden. Deze wet staat beter bekend onder de naam Betalingsuitstelwet en biedt de rechter tijdelijk de mogelijkheid om de behandeling van faillissementsaanvragen van schuldeisers aan te houden en om andere verhaalsacties door schuldeisers te schorsen (de schorsing van executies en de opheffing van gelegde beslagen). Aan ondernemers met schulden als gevolg door COVID-19 wordt feitelijk een betalingsuitstel verleend.
1. Waarom is de Betalingsuitstelwet geïntroduceerd?
Het COVID-19-virus en de beperkingen in het maatschappelijk verkeer die door de overheid zijn afgekondigd om dit virus in te dammen, hebben grote invloed op ondernemers. Veel ondernemers hebben opdrachten verloren of moeten noodgedwongen hun bedrijfsvoering volledig of gedeeltelijk stilleggen. Gevolg is dat veel ondernemers in liquiditeitsnood zijn gekomen waardoor opeisbare schulden niet langer betaald kunnen worden. Er zijn schuldeisers die uit coulance uitstel van betaling aan ondernemers verlenen die vanwege het coronavirus in liquiditeitsproblemen zijn komen. De schuldeisers die leverancier zijn van de schuldenaar, hebben er een commercieel belang bij dat hun afnemer weer op krachten kan komen en als afnemer kan worden behouden. Er zijn echter ook schuldeisers die geen betalingsuitstel verlenen en ervoor kiezen om via een faillissementsaanvraag of een beslaglegging betaling van ondernemers afdwingen. Doel van de Betalingsuitstelwet is om schuldeisers van dit soort acties te weerhouden en ondernemers na de versoepeling van de beperkende maatregelen gelegenheid te geven om omzet te genereren waarmee de oudere schulden op een later tijdstip betaald kunnen worden.
De Betalingsuitstelwet biedt de mogelijkheid om ondernemers te behoeden voor vermijdbare faillissementen of verhaalsacties van schuldeisers waardoor schade als gevolg van het coronavirus aan de economie zoveel mogelijk wordt beperkt. De regeling houdt in dat een ondernemer die geconfronteerd wordt met een jegens hem ingediend faillissementsverzoek de mogelijkheid krijgt om de rechtbank te vragen om de behandeling van dit faillissementsverzoek aan te houden. Als dit aanhoudingsverzoek wordt toegewezen heeft dit tot gevolg dat de schuldenaar een uitstel van betaling wordt gegund jegens de schuldeiser die het faillissementsverzoek heeft ingediend. Doel hierbij is om ervoor te zorgen dat ondernemers na de versoepeling van de beperkende maatregelen, de gelegenheid krijgen om hun bedrijf weer opnieuw op te starten.
2. Wat zijn de voorwaarden om een faillissementsaanvraag aan te houden?
De rechter zal een aanhoudingsverzoek toekennen als (i) de ondernemer zijn betalingsverplichtingen tijdelijk niet kan voldoen vanwege een gebrek aan liquide middelen en (ii) deze liquiditeitsnood hoofdzakelijk of uitsluitend is ontstaan doordat de ondernemer vanwege de uitbraak van het coronavirus of de beperkende maatregelen die de overheid in verband daarmee sinds 15 maart 2020 heeft afgekondigd, zijn bedrijfsvoering niet (volledig) heeft kunnen voortzetten en (iii) vóór de uitbraak van het coronavirus of de afkondiging van de beperkende maatregelen geen sprake was van financiële problemen, (iv) het bedrijf van de ondernemer verdiencapaciteit en toekomstperspectief heeft en (v) de schuldeiser die het faillissementsverzoek heeft ingediend, met de aanhouding niet wezenlijk en onredelijk in zijn belangen wordt geschaad.
Als de rechtbank de behandeling van het faillissementsverzoek aanhoudt (in beginsel een aanhouding van twee maanden met verlengingsmogelijkheid), dan kan de schuldenaar niet worden gedwongen tot betaling van schulden aan de schuldeiser die vóór de aanhouding al opeisbaar waren. Voor deze schulden krijgt de schuldenaar feitelijk een uitstel van betaling. Het uitstel geldt alleen voor betalingsverplichtingen van de schuldenaar jegens de aanvrager van het faillissement.
Omdat alleen de aanhouding van de faillissementsaanvraag door de schuldeiser mogelijk niet voldoende zal zijn om de ondernemer in staat te stellen om zijn bedrijfsvoering voort te zetten, zijn ook nog aanvullende voorzieningen getroffen in de Betalingsuitstelwet. Zolang de aanhouding van de behandeling van de faillissementsaanvraag voortduurt, mag de omstandigheid dat de schuldenaar vóór die aanhouding een betalingsverplichting niet is nagekomen niet door de schuldeiser (die het faillissementsverzoek heeft ingediend) worden aangegrepen als grond voor wijziging, opschorting of beëindiging van de overeenkomst met de schuldenaar. Als het aanhoudingsverzoek wordt toegewezen, kan de ondernemer de rechtbank ook vragen om te bepalen dat de schuldeiser die het faillissementsverzoek heeft ingediend zijn bevoegdheid tot het nemen van verhaal op goederen van de schuldenaar (zoals door het leggen van beslag) of tot opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden, niet kan uitoefenen zonder machtiging van de rechtbank.
3. Hoe kunnen executiemaatregelen en beslagen worden geschorst of opgeheven?
Mocht de schuldenaar geconfronteerd worden met één of meer schuldeisers die niet zijn faillissement aanvragen, maar wel tot beslaglegging of tot executie van een eerder gelegd executoriaal beslag overgaan, dan kan de schuldenaar de voorzieningenrechter vragen om de executie te schorsen of het beslag op te heffen als dit nodig is om zijn onderneming te kunnen voortzetten. Voor een beroep op schorsing van de executie en voor opheffing van beslagen is niet vereist dat er al sprake is van een aanhouding van een faillissementsverzoek zoals hiervoor beschreven. Voor de toewijzing van zo’n verzoek gelden wel dezelfde voorwaarden als voor de toewijzing van een verzoek tot aanhouding van een faillissementsaanvraag op grond van de Betalingsuitstelwet.
Voor vragen over de toepassing van de Betalingsuitstelwet in een zaak kunt u contact opnemen met mr. drs. Robbert Kraaijvanger, advocaat bij Van Odijk Advocaten B.V. (030-251 64 24, rkraaijvanger@vanodijk.nl).